Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen en Boek XX van het Wetboek economisch recht is de aansprakelijkheidsregeling voor rechtspersonen herzien.
De nieuwe regels zijn verspreid over de twee wetboeken en in dit artikel zal worden getracht de belangrijkste aansprakelijkheden uit te leggen, zodat u als ondernemer de juiste beslissingen kunt nemen met betrekking tot het beheer van uw bedrijf.
1. Algemene Regel
De algemene regel van aansprakelijkheid in vennootschappen of verenigingen is dat elke vennootschap of vereniging aansprakelijk is voor de tekortkomingen van haar bestuurders.
Dit is in feite een eenvoudige toepassing van het beginsel van de rechtspersoonlijkheid. Een vennootschap of vereniging is een rechtspersoon met een eigen rechtspersoonlijkheid. Als rechtspersoon kan zij slechts handelen via de natuurlijke personen die haar vertegenwoordigen, d.w.z. haar organen, die derhalve een verlengstuk van de rechtspersoon zijn.
Dit betekent dat wanneer de bestuurders van een vennootschap, handelend in de uitoefening van hun functie, inbreuken plegen, in beginsel alleen de vennootschap daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld.
Er zijn echter een aantal gevallen waarin de aansprakelijkheid van de organen rechtstreeks kan worden aangevochten ondanks het feit dat de verweten handeling is verricht in het kader van de functie van het orgaan.
2. Aansprakelijkheid van de oprichters
A. Definitie
In beginsel zijn de oprichters van een vennootschap degenen die bij de oprichtingsakte verschijnen. Aandeelhouders of groepen van aandeelhouders die ten minste een derde van het kapitaal van een naamloze vennootschap bezitten, kunnen in de oprichtingsakte eveneens als oprichters worden aangewezen.
B. De vereiste van financieel plan
In het wetboek van vennootschappen en verenigingen is de verplichting om een financieel plan op te stellen aangescherpt. De oprichters moeten nu een meer gedetailleerd financieel plan opstellen met een aantal elementen die volgens het wetboek moeten worden vermeld. Dit is de tegenhanger van de afschaffing van het begrip kapitaal (voor BV’s en CV’s).
Het is dus van groot belang het financieel plan ernstig en zorgvuldig op te stellen (en het is sterk aan te bevelen een accountant te raadplegen), want aan de hand van het financieel plan kan worden bepaald hoeveel eigen vermogen nodig is om de onderneming in staat te stellen haar activiteiten gedurende een periode van ten minste twee jaar voort te zetten en kan worden nagegaan of de oprichters in dit verband voldoende hebben ingebracht. Dit zal u beschermen in geval van een toekomstig faillissement.
C. Aansprakelijkheid van oprichters
a. In geval van ontoereikende activa
Voor het geval dat het financieel plan niet aan alle bovengenoemde eisen voldoet, zijn in het wetboek van vennootschappen en verenigingen ernstige gevolgen voorzien. De aansprakelijkheid van de oprichters kan immers in het geding komen wanneer de vennootschap binnen drie jaar na haar oprichting failliet wordt verklaard en wordt bewezen dat het eigen vermogen van de vennootschap ten tijde van de oprichting kennelijk ontoereikend was om gedurende de eerste twee jaar een normale activiteit te verzekeren.
Er bestaat dus een risico dat de oprichters aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de vennootschap. Afhankelijk van de schulden kan deze sanctie zeer ernstige gevolgen hebben voor de oprichter.
Een dergelijke aansprakelijkheid kan echter slechts worden aangegaan indien het eigen vermogen duidelijk ontoereikend is en het niet louter om een beoordelingsfout gaat.
Aan de zijde van de oprichter kunnen verschillende argumenten worden aangevoerd om aan te tonen dat het in de onderneming ingebrachte eigen vermogen toereikend is.
Het beste bewijs waarover de stichters beschikken is het financieel plan. Indien de aangeklaagde oprichter kan aantonen dat het financieel plan op ernstige wijze is opgesteld, met name omdat hij een beroep heeft gedaan op een accountant die de verschillende verplichte posten van het plan in detail heeft behandeld, zal de kans dat de rechter het eigen vermogen ontoereikend acht en de aansprakelijkheid van de oprichters uitbreidt, immers kleiner zijn.
Een andere manier om de aansprakelijkheid van de oprichters te ontlopen is te bewijzen dat het faillissement niet te wijten was aan onvoldoende kapitaal, maar aan externe omstandigheden (bijvoorbeeld een crisis in de sector of het faillissement van de belangrijkste leverancier) of aan wanbeheer van de bestuurders, teneinde de aansprakelijkheid van laatstgenoemden in te roepen. Het gaat er in feite om vast te stellen dat het geplande eigen vermogen ten tijde van de oprichting toereikend was om de activiteiten van de onderneming gedurende de eerste twee jaar na de oprichting te dekken.
b. In geval van onregelmatigheden in de oprichtingsakte
Bovendien zijn de oprichters aansprakelijk voor alle onregelmatigheden bij de oprichting van de vennootschap en voor alle schade die daardoor wordt veroorzaakt. Dit betekent dat de oprichters onder meer aansprakelijk zijn wanneer de oprichtingsakte onjuiste informatie bevat, zoals een vals doel, of ten onrechte vermeldt dat de bijdragen volledig zijn gestort terwijl dit niet het geval is.
3. Aansprakelijkheid van bestuurders
A. Aansprakelijkheid krachtens het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen
De aansprakelijkheidsregeling voor bestuurders is opgenomen in artikel 2:56 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Deze bepaling voorziet in drie mogelijke gevallen van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders van een rechtspersoon (vennootschap of vereniging): a) aansprakelijkheid wegens wanbeheer, b) aansprakelijkheid wegens schending van de wet en de statuten en c) buitencontractuele aansprakelijkheid van de bestuurders.
a. Aansprakelijkheid voor wanbeheer
Wanbeheer kan worden gedefinieerd als een tekortkoming die de bestuurder begaat bij de uitvoering van zijn opdracht,
De bestuurder van een vennootschap of vereniging kan derhalve aansprakelijk worden gesteld voor fouten begaan in de uitoefening van zijn functie als lid van de raad van bestuur.
Alleen de vennootschap of vereniging kan de aansprakelijkheid van haar bestuurders ter discussie stellen op grond van wanbeheer. De vordering kan niet worden ingesteld door een schuldeiser.
Er zij echter op gewezen dat niet elk wanbeheer automatisch tot aansprakelijkheid leidt. Alleen een handeling die een wanbeleid inhoudt dat de marge overschrijdt waarbinnen normaal voorzichtige en bedachtzame bestuurders die in dezelfde omstandigheden verkeren, redelijkerwijs een afwijkende mening kunnen hebben, kan immers rechtvaardigen dat de aansprakelijkheid in het geding wordt gebracht.
In de praktijk stelt de rechter zich in de plaats van de betrokken bestuurder en bepaalt hij marginaal of het wanbeheer op het tijdstip waarop het werd gepleegd, al dan niet de manoeuvreerruimte overschreed die een normaal voorzichtige en bedachtzame bestuurder in dezelfde omstandigheden toekomt. De fout moet ook schade hebben veroorzaakt.
Het doen van een slechte investering nadat men gewaarschuwd was dat het een zeer riskante operatie was, het verstrekken van een lening tegen zeer ongunstige voorwaarden of het volledig negeren van de opdracht en het verwaarlozen van de functie zijn voorbeelden van wanbeheer.
Zoals hierboven vermeld, zal de aansprakelijkheid al dan niet worden vastgesteld volgens de interpretatie van de rechter, die echt afhangt van de omstandigheden (financiële situatie van het bedrijf, urgentie, Covid, ...). Het enkele feit dat een besluit wordt genomen dat niet noodzakelijkerwijs gunstig is voor de financiële levensvatbaarheid van de vennootschap of vereniging, is niet noodzakelijkerwijs voldoende om de bestuurders op grond van artikel 2:56 WVV aansprakelijk te stellen.
Zo zou het verstrekken van een lening aan een derde door de rechter meer of minder streng kunnen worden geïnterpreteerd, afhankelijk van de financiële situatie van de onderneming. Evenzo zou het sluiten van een contract met ongunstige financiële voorwaarden tijdens de Covid-periode niet kunnen worden beschouwd als een kennelijk onredelijk wanbeheer indien blijkt dat dit contract de enige bron van inkomsten van de vennootschap zou kunnen zijn.
Tenslotte, wanneer de bestuurder die een fout begaat deel uitmaakt van een college - bijvoorbeeld een raad van bestuur - is de aansprakelijkheid van de gehele raad van bestuur hoofdelijk aansprakelijk voor de begane fout[1]. Het wanbeleid van een bestuurder brengt dus de aansprakelijkheid van alle leden van de raad van bestuur mee.
De enige manier waarop een bestuurder van deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen, is door te bewijzen dat hij het wanbeheer bij alle andere leden van het bestuursorgaan aan de kaak heeft gesteld en dat hij niet aan het begaan ervan heeft deelgenomen. Het volstaat dus niet dat de betrokkene tegen het besluit heeft gestemd.
b. Aansprakelijkheid voor schending van wetten en statuten
De aansprakelijkheid van de Raad van Bestuur kan eveneens in het geding worden gebracht, zowel door de vennootschap als door derden, in geval van schending van de statuten of van de wet.
Het volstaat aan te tonen dat de raad van bestuur een wettelijke of statutaire bepaling niet heeft nageleefd om de fout vast te stellen die leidt tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van de raad van bestuur. Dit kan variëren van de niet-betaling van sociale bijdragen of belastingen, het niet bijhouden van de notulen van de Algemene Vergadering of het niet deponeren van de jaarrekeningen.
Het is ook een kwestie van hoofdelijke aansprakelijkheid tussen alle bestuurders van de vennootschap. Net als bij wanbeheer kan een bestuurder alleen van deze hoofdelijke aansprakelijkheid worden ontheven als hij bewijst dat hij het wanbeheer aan alle andere leden van de raad van bestuur heeft gemeld en dat hij niet heeft deelgenomen aan het op gang brengen ervan.
c. Buitencontractuele aansprakelijkheid van bestuurders
Een derde kan ook de buitencontractuele aansprakelijkheid van een bestuurder ter discussie stellen, op grond van hetzelfde artikel 2:56, lid 1.
Deze aansprakelijkheid is een toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt: "Elke handeling van de mens waardoor aan een ander schade wordt berokkend, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te herstellen”.
Indien een derde zou kunnen aantonen dat de betrokken bestuurder of de raad van bestuur een gedrag heeft vertoond dat in strijd is met de algemene verplichting tot voorzichtigheid en zorgvuldigheid die op eenieder rust, en dat hem daardoor schade is berokkend, zou hij deze aansprakelijkheid kunnen inroepen.
Het kan ook gebeuren dat een beheersfout de oorzaak is van een buitencontractuele fout. In dit geval kan de derde de buitencontractuele aansprakelijkheid van de bestuurders slechts inroepen op voorwaarde dat, enerzijds, de buitencontractuele fout losstaat van de fout van het bestuur en, anderzijds, de schade anders is dan die welke door de fout van het bestuur is veroorzaakt.
De voorwaarden om zich te kunnen beroepen op de buitencontractuele aansprakelijkheid zijn identiek aan die welke gelden in geval van wanbeheer, met name wat betreft de noodzaak dat de fout duidelijk de marge overschrijdt waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders die in dezelfde omstandigheden verkeren redelijkerwijs een andere mening hadden kunnen hebben, of het systeem van solidariteit tussen bestuurders.
d. Beperking van aansprakelijkheid
Artikelen 2:57. van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet in een systeem van beperking van de aansprakelijkheid van bestuurders.
In dit systeem worden aansprakelijkheidsmaxima vastgesteld waarvan de bedragen variëren naar gelang van de balans en de omzet van de onderneming.
Plafond | Gemiddeld omzetcijfer van de laatste drie jaar |
| Totaal van de balans |
125.000 € | Onder de 350.000 € | en | ≤175.000 € |
250.000 € | Onder de 700.000 € | en | <300.000 € |
1 miljoen € | Onder de 9 miljoen € | of | <4,5 miljoen € |
3 miljoen € | Boven de 9 miljoen € | En | >4,5 miljoen € |
12 miljoen € | Boven de 50 miljoen € | of | >43 miljoen € |
Deze maximum bedragen gelden zowel voor beheersfouten als voor buitencontractuele fouten of inbreuken op de wet of de statuten, voor zover de fout als gering en toevallig wordt beschouwd. De aansprakelijkheid voor gebruikelijke lichte fouten en ernstige misdragingen blijft onbeperkt.
B. Aansprakelijkheid krachters het Wetboek van economisch recht
Op het gebied van het faillissement voorziet boek XX van de WER met name in verschillende gevallen waarin de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders, en in het algemeen van eenieder die in de vennootschap daadwerkelijke bestuursbevoegdheid heeft, in het geding kan zijn.
a. Aansprakelijkheid voor de kennelijk grove fout
Een bestuurder kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel XX.225 van de WER indien wordt vastgesteld dat hij een ernstige en grove fout heeft begaan die tot het faillissement heeft bijgedragen.
De fout moet ernstig en kenmerkend zijn, d.w.z. dat enerzijds iedere normaal voorzichtige en zorgvuldig handelende persoon het foutieve gedrag noodzakelijkerwijs als onredelijk moet beschouwen en dat anderzijds het gedrag opzettelijk is of als bedrog moet zijn aangemerkt.
Het niet voeren van een boekhouding, het aannemen van grote sommen geld door een bestuurder, het niet strikt beheren van de vereniging, belastingfraude en het verzwijgen van een deel van het vermogen zijn voorbeelden van ernstige en gefundeerde fouten die de aansprakelijkheid van de betrokken bestuurder in het geding kunnen brengen.
Aansprakelijkheidsvordering kan alleen door de curator of een belanghebbende derde worden ingesteld ingeval de curator geen initiatief neemt.
Om te beoordelen of er sprake is van aansprakelijkheid, moet de rechter
1- de ernstige en kennelijke grove fout vaststellen;
2- de bijdrage van de fout tot het faillissement vaststellen.
De aansprakelijkheid is persoonlijk of hoofdelijk, afhankelijk van de omstandigheden. Met andere woorden, als de fout aan slechts één bestuurder te wijten is, zal hij persoonlijk aansprakelijk zijn. Indien de schuld gemeenschappelijk is, kan de rechter oordelen dat andere bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
b. Aansprakelijkheid voor de voorzetting van een verlieslatende activiteit
Een bestuurder kan in geval van faillissement op grond van artikel XX.227 WER aansprakelijk worden gesteld voor alle of een deel van de schulden van de vennootschap of vereniging, wanneer hij wist of had moeten weten dat er voor de vennootschap/vereniging of haar activiteiten geen redelijke vooruitzichten op verbetering waren en er dus geen kans was om een faillissement te vermijden en hij desondanks de activiteiten van de vereniging is blijven voortzetten.
Alleen de curator heeft het initiatief om op grond van deze bepaling aansprakelijkheid te vorderen.
Om aansprakelijk te kunnen worden gesteld, moet de voortzetting van de verliesgevende activiteiten onrechtmatig zijn, d.w.z. dat een normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurder in dezelfde omstandigheden de activiteiten van de onderneming nooit zou hebben voortgezet indien een faillissement onvermijdelijk was.
De aansprakelijkheid van de bestuurder zal ook persoonlijk of hoofdelijk zijn, afhankelijk van de omstandigheden.
Deze aansprakelijkheidsvordering kan niet worden ingesteld tegen VZW’s, IVZW’s of stichtingen die een vereenvoudigde boekhouding voeren.
c. Aansprakelijkheid voor schulden aan de RSZ
Een bestuurder kan ook persoonlijk of hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor alle of een deel van de socialezekerheidsschulden die op het tijdstip van het faillissement opeisbaar zijn, indien hij in de loop van de periode van vijf jaar die aan het faillissement voorafgaat, betrokken is geweest bij ten minste twee faillissementen of liquidaties van vennootschappen waarbij de socialezekerheidsschulden niet zijn betaald.
[1] Hoofdelijke aansprakelijkheid houdt in dat iedere bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor de volledige schadelijke gevolgen van de besluiten van de Raad van Bestuur